De stem echode door de ruimte, weerkaatste tegen de muren en kwam afgebrokkeld terug. Het was geen volmaakte stem. Stukjes misten als een onafgemaakte puzzel, een onvoltooide ziel. Een stem, aangetast, verbrokkeld, onvolledig; wachtend op een antwoord om alsnog voltooid te worden. De echo bleef uit, hield zich stil, rekte haar lange hals niet om zich in te zetten tot het produceren van een acceptabele respons. Dus kuchte de stem, zocht houvast aan een toon en stokte.
Hij kon zich zijn eerste tijd als onderwijzer nog herinneren als de dag van gisteren. Rechtstreeks van de lerarenopleiding geschiedenis en nog groen als gras was Paul Wilder gestart. Hij vond een betrekking bij het Midas College in zijn woonplaats en werd direct voor de leeuwen geworpen. Paul was een rustige jongeman, maar hij kon enthousiast vertellen over zijn lievelingsvak. Tijdens het eerste lesuur wilde het bepaald niet lukken de aandacht van de leerlingen vast te houden. Gelukkig was hij een geduldig man. Dankzij zijn bevlogen verhalen lukte het hem in de loop der tijd de scholieren te veroveren. Zelfs de meest ongeïnteresseerde jongelui wist hij uiteindelijk te boeien, wat resulteerde in goede rapportcijfers voor zijn klassen. Wat was er eigenlijk overgebleven van die blozende energieke ras verteller?
De stem was eenzaam. Zijn enige vriend was de ziel. Het lichaam waarin hij huisde hield hem op de been. Een versteend hart, een gesloten hoofdstuk, gescheiden van de buitenwereld. Mijnheer Wilder was een tanige man, met een kleurloze kledingstijl. Hij droeg overwegend aardetinten en zijn gezicht stak daar flets bij af. Zijn gedateerde bril met een zwart zwaar montuur benadrukte zijn starre serieuze karakter. Zelfs zijn grijze krullen gefixeerd met brillantine hield hij perfect onder controle. Paul had een muur opgetrokken, een dempende beschermende isolatiedeken. Hij maakte op zijn manier contact met de wereld daar buiten. Hij liet daarentegen weinig binnenkomen, kleine speldenprikjes uitgezonderd. Hij filterde zorgvuldig wat iemand anders tegen hem zei (of het nu een leerling of een collega betrof), zodat de boodschap hem onvolledig bereikte. Nuances, klemtoon, intonatie; alles verloor zijn context.
Hij hield zijn praatje, spuugde de letters uit tot een zin. De tekst was thuis voorbereid tot in de details en niets zou zijn verhaal verstoren. Dit was zijn boodschap, zijn geschiedenis, zijn vak. Deze vastigheid, de richtlijn om alles te sturen, gaf zijn les inhoud. Het gaf zijn dag houvast, betekenis en hij liet niet toe dat een leerling dat verstoorde. Vroeger durfde een leerling nog wel eens een gokje te wagen, door onverwacht een vraag te stellen. Hij had dat toen nog kunnen waarderen, al had hij ze met zijn vinger tegen zijn lippen lang op het antwoord laten wachten. De leerlingen hadden vanzelf afgeleerd hun leraar te onderbreken. De enkeling die het nu probeerde werd genegeerd en voelde zich niet serieus genomen. Dit laatste begon een wisselwerking te worden. Geen leerling haalde het nog in zijn hoofd een vraag te stellen tijdens geschiedenisles.
Hij deed zijn zegje, volmaakt geconcentreerd op de woorden uit zijn onberispelijke aantekeningen. Zijn tekst stond keurig geschreven op de papieren in zijn ringbandmap. Nog altijd weigerde hij digitaal te werken en huiswerk diende leesbaar uitgeschreven ingeleverd te worden. Cijfers voerde hij niet in op Magister. Leerlingen konden die persoonlijk bij hem komen halen. Zijn collega’s schudden hun hoofd en hadden het opgegeven hem bij het protocol te betrekken. Per slot van rekening was Paul van de oudere garde en zijn tijd zat er zo langzamerhand op.
Druk gebarend zette hij zijn verhaal kracht bij. Voorzichtig associërend en kauwend op de woorden staarde hij over de leerlingen naar de kale wand. ‘Een aardige prent van een zeeslag zou daar niet misstaan…’ mompelde hij tot zijn eigen verbazing, waarna hij zich kuchend herpakte. Hij was te druk bezig met zijn eigen belangen om de uitwerking van zijn lesgeven op te merken. Er was geen enkele leerling die naar hem keek of zelfs zijn best deed om de suggestie te wekken dat hij luisterde. Zijn stem voerde de boventoon als een zware bas, bijgezet door alten en tenoren, maar dan van een storend ritme en volume. De leerlingen begonnen onrustig te worden, nu het lesuur vorderde. Als een dirigent zweefden zijn handen boven de paperassen. Zijn orkest liet de gebaren over zich heen komen, zonder ze op te nemen. Zijn woorden misten iedere uitwerking. Hij liet zich echter nergens door afleiden en vertelde stoïcijns door over zijn geschiedenisonderwerp. Hoe de Hunnen leefden, waarom ze zo leefden en daar hing hij dan een persoonlijke anekdote aan op om zijn kennis te illustreren. Er klonk zacht getrommel op de tafels, gezucht en een verveeld gegaap.
Wanneer was hij eigenlijk gestopt met werkelijk kijken en luisteren naar zijn leerlingen? Hij kon zich vaag herinneren dat die gedachte hem een paar jaar geleden had geplaagd. Toen had hij nog tijd voor bespiegelingen en dacht hij regelmatig na over zijn didactisch handelen. Het was niet lang daarna dat hij er langzaamaan geen puf meer voor had. Er speelden belangrijker zaken dan werk, zijn liefste had hem nodig. Zijn energie werd minder, zijn zorgen werden groter en zijn hart raakte verward en angstig. Samen met het verlies van zijn grote liefde raakte hij zijn begeestering voor het lesgeven kwijt. Zijn geestdrift voor geschiedenis bleef, maar zijn publiek kon hem gestolen worden. De boodschap was het enige dat overbleef en de reden dat hij ‘s morgens zijn bed uitkwam. Alles voor de solo.
Voldaan tikte de tijd door en tevreden overzag hij zijn doorgewerkte aantekeningen. Hij lag goed op schema en genoegzaam stelde hij vast dat zijn missie voltooid zou worden. De leerlingen iets leren, ze te interesseren en hun aandacht te winnen voor het prachtige vak geschiedenis. Dankzij zijn kennis en uitgebreide achtergrondverhalen een levendige wereld herscheppen, dat bleef zijn grootste wens en uitdaging. Hij voelde dat deze les weer gunstig werd ontvangen, want geen leerling onderbrak hem. Tijdens een korte stilte, waarin hij zachtjes in zichzelf mompelde of hij nog iets vergeten was, zwol het orkest aan. Nee, hij was niets vergeten. Hij had de les weer goed voorbereid; de leerlingen leerden op een ontspannen manier iets bij. Zijn gedachten werden doorkliefd door een snerpende schreeuw, de bel.
Hij keek geschrokken op zijn horloge en gleed met zijn vingertoppen even lichtjes over de twee ringen om zijn vinger. Hij moest het huiswerk nog opgeven, maar zijn stem stierf weg in de massa. Tevergeefs probeerde hij zijn stem te verheffen, maar hij zag er van af. De klas liep snel leeg en hij pakte zijn spulletjes bijeen. Ze hadden genoeg gedaan voor vandaag en tevreden sloot hij zijn leren boekentas. Zorgvuldig knoopte hij zijn wollen sjaal om zijn hals, sloot zijn houtje-touwtje jas en drukte het lichtknopje uit. Alsof ineens alle energie uit hem stroomde, slofte hij het klaslokaal uit, de gang op. Het gebouw leek uitgestorven zo aan het einde van de schooldag. Zijn degelijke schoenen met rubberen zolen knerpten op het kale linoleum. Onderweg groette hij een enkele collega met een kort knikje. Hij passeerde de lerarenkamer en ving een lach op en vrolijke woorden. Hij draaide zijn gezicht af. Toen hij de grote zware toegangsdeur naderde, diepte hij zijn muts op uit zijn jaszak. Hij trok hem ver over zijn oren, zijn borstelige wenkbrauwen raakten de rand. Buiten was het koud en een gure wind trok door het fietsenhok.
Hij trapte haastig naar huis en zijn vergeten handschoenen miste hij niet eens. Hij was zich niet bewust van zijn lichaam en zijn geest en hij voelde zich verloren. De kracht die hem op zijn werk op de been hield, vloeide met iedere trapbeweging verder weg. Zijn mond bewoog zachtjes toen hij in zichzelf praatte: ‘Als ik die school toch niet had? De voldoening en de afleiding die het lesgeven brengt, zonder had het leven van mij niet meer gehoeven…’ Hij voelde zich ondanks zijn grote gemis thuis, op zijn werk nog een beetje compleet. Het onderwijs lag als een veilige pleister over zijn rauwe hart.
Toen zijn donkere stille huis na de laatste bocht opdoemde, zakte de moed hem in de schoenen. Hij parkeerde zijn fiets, legde het dubbele slot eromheen en zocht naar zijn huissleutel. Binnen gestapt hing hij zijn jas aan de kapstok en legde hij de sleutelbos op het plankje onder de spiegel. Hij begroette zichzelf en knikte even naar het portret van zijn vrouw dat hij passeerde in de hal. De stilte sloeg hem in zijn gezicht als een koude klamme doek. Maar hij vermande zich terwijl hij in zijn luie stoel plaatsnam. Gelukkig was er de school, zijn houvast en anker in deze moeilijke tijd. Daar werd de eenzaamheid verdreven en werd zijn hart gevuld met waardering en respect. Het was zijn reddingsboei.
Bij het schoolhek hingen zijn leerlingen nog rond, verveeld en opstandig. Wat was het weer een saaie les geweest! Gelukkig hadden ze hun tijd nuttig kunnen besteden: achterstallig brood was opgegeten en ze hadden alvast huiswerk gemaakt voor een ander vak. Wat had die vent weer overdreven, dat oude fossiel. Hij was zelf geschiedenis geworden! Gierend van de lach slingerden ze weg op hun fietsen, een spoor van weggetrapte blikjes achterlatend.
@missnienox
Foto: Daniele Levis Pelusi
Reactie plaatsen
Reacties
Mooi verhaal, iemand die om allerlei redenen helemaal de verbinding met anderen verliest en daardoor eigenlijk ook steeds eenzamer wordt. Mooi geschreven ☺️
Dank je wel Gerda, je vat het prachtig samen. Dit verhaal is losjes gebaseerd op een docent die ik vroeger had. Ik had medelijden met hem, hij zag er verloren uit. Hij gaf nog wel redelijk les, maar kon de klas niet meer aan. Het mooie van korte verhalen schrijven is dat je je inspiratie overal vandaan kunt halen. En fantasie is grenzeloos.